Direct vanaf het begin van de opvoeding wordt het oorspronkelijk
denken ontmoedigd en plaatst men kant-en-klare gedachten in
het kinderlijk brein.
Hoe dit bij kleine kinderen toegaat, is eenvoudig te zien. Zij
zijn vervuld van nieuwsgierigheid ten opzichte van de wereld
en willen deze zowel lijfelijk als geestelijk bevatten. Zij
willen de waarheid weten omdat dit de veiligste weg is om zich
in een vreemde en machtige wereld te oriënteren. In plaats
daarvan worden zij niet ernstig genomen, en het doet er niet
toe of deze houding de vorm aanneemt van een openlijk gebrek
aan eerbied of van de meer subtiele neerbuigendheid, die gebruikelijk
is jegens allen die geen macht bezitten, zoals kinderen, bejaarden
en zieken.
Hoewel deze behandeling reeds als zodanig het onafhankelijk
denken sterk ontmoedigt, bergt zij ook nog een erger bezwaar
in zich, namelijk de - vaak onbedoelde - onoprechtheid die kenmerkend
is voor het gedrag van de gemiddelde volwassene tegenover een
kind. Deze onoprechtheid bestaat gedeeltelijk uit de onechte
voorstelling van de wereld die men het kind geeft. Deze voorstelling
is ongeveer even nuttig als een onderricht omtrent het leven
aan de noordpool voor iemand die gevraagd heeft hoe hij een
expeditie naar de Sahara moet voorbereiden.
Naast deze meer algemene foutieve weergave van de wereld bestaan
nog talloze bijzondere leugens waarmee men feiten beoogt te
verbergen die men als volwassene om diverse persoonlijke redenen
niet aan kinderen wil laten weten. Van een slecht humeur, dat
men rationaliseert als een gerechtvaardigde ergernis over het
gedrag van liet kind, tot aan ouderlijke twisten en hun seksuele
activiteiten «behoort het kind nog niet te weten»
en ontmoeten zijn vragen steevast een vijandige of beleefde
ontmoediging.
Op deze wijze voorbereid betreedt het kind de school en misschien
de universiteit. Ik wil in het kort een paar moderne opvoedingsmethoden
vermelden die in hun werking het oorspronkelijk denken nog verder
ontmoedigen. Een daarvan is de nadruk op feitenkennis, of liever,
op informatie. Er heerst een hardnekkig vooroordeel dat men
door meer en meer feiten te kennen tot kennis van de werkelijkheid
komt. Honderden verspreide en onsamenhangende feiten worden
in de hoofden der studenten gepompt; tijd en energie worden
zo door het inprenten van steeds meer feiten in beslag genomen,
dat er weinig overblijft voor nadenken. Natuurlijk blijft een
denken zonder kennis van feiten leeg en onecht, maar «informatie»
alleen kan een even grote hinderpaal voor het denken zijn als
het ontbreken ervan.
Een tweede en met de vorige nauw verbonden manier om het oorspronkelijk
denken te ontmoedigen, is om alle waarheid te beschouwen als
betrekkelijk. Men heeft waarheid tot metafysisch begrip verklaard,
en als iemand zegt dat hij de waarheid wil ontdekken dan wordt
hij door de «vooruitstrevende» denkers van onze
tijd voor achterlijk versleten. Men verklaart dan dat waarheid
een uitsluitend subjectieve aangelegenheid is, zoiets als een
kwestie van smaak. Sommigen betogen dat het wetenschappelijk
streven moet worden bevrijd van dergelijke subjectieve factoren
als «de waarheid», en dat zijn doel is de wereld
zonder enige hartstocht of speciale belangstelling te beschouwen.
De wetenschapper moet de feiten met dezelfde gesteriliseerde
handen benaderen als waarmee een chirurg zijn patiënt benadert.
Het enige resultaat van dit relativisme, dat zich vaak juist
aandient als empirisme of positivisme en dikwijls prat gaat
op zijn zorg voor correct woordgebruik, is dat het denken zijn
wezenlijke prikkel verliest. Die wezenlijke prikkel bestaat
uit de wensen en belangen van de mens die denkt. Het moderne
denken maakt hem echter tot een machine die «feiten»
registreert. In werkelijkheid wortelt de drang naar waarheid
in de belangen en behoeften van individuen en maatschappelijke
groepen, net zoals ook het denken in het algemeen zich uit de
behoefte aan beheersing van het stoffelijk bestaan heeft ontwikkeld.
Zonder een dergelijk belang zou de prikkel tot het zoeken naar
de waarheid ontbreken.
Altijd zijn er groepen wier belangen door de waarheid gediend
worden, en hun vertegenwoordigers zijn de pioniers van het menselijk
denken geweest. Daarnaast zijn er groepen die juist belang hebben
bij het verbergen van de waarheid, en in dat geval blijkt het
belang de zaak van de waarheid te schaden. Het probleem ligt
derhalve niet in de vraag of er een belang in het spel is, maar
wélk belang in het spel is.
Men zou zelfs kunnen zeggen
dat in ieder menselijk wezen een soort verlangen naar waarheid
is, en wel omdat ieder mens een fundamentele behoefte aan waarheid
heeft.
Dit geldt allereerst voor de persoonlijke oriëntering in
de buitenwereld, en het geldt in het bijzonder voor het kind.
Als kind doorloopt iedereen een stadium van machteloosheid,
en waarheid is een der sterkste wapens voor de machtelozen.
Toch is de waarheid voor het individu niet alleen van belang
waar het gaat om dit zich oriënteren in de buitenwereld;
de eigen kracht is voor een groot gedeelte afhankelijk van de
waarheid die men omtrent zichzelf weet. Illusies omtrent de
eigen persoon kunnen tot krukken worden die van pas komen voor
hen die niet in staat zijn alleen te lopen, maar zij vergroten
iemands zwakheid.
De slotsom is dat de hoogste individuele kracht is gebaseerd
op een maximum aan integratie van de persoonlijkheid, en dit
betekent tegelijk een maximum aan doorzichtigheid van de persoonlijkheid
voor zichzelf. Het «Ken uzelve» is een der meest
fundamentele bevelen die menselijke kracht en menselijk geluk
ten doel hebben. |