Columns van Peter Bügel (1945-2013)
De artikelen uit deze reeks en serie 2 en serie 3 zijn geplaatst met toestemming en in overleg met Peter Bügel. |
Serie 1
Wij zijn inmiddels gemodelleerd naar de computer en kunnen beter ons verdriet trachten te deleten en overschakelen naar een ander programma.
Ouderen blijven langer gezond als ze voor elkaar zorgen
De hoeveelheid gezondheid bevorderende leefregels stijgt evenredig met onze welvaart. Vaak zijn ze voorspelbaar. Een vuistregel luidt dat lekker ongezond is. Onsmakelijk eten en nodeloze inspanning zouden daarentegen de gezondheid en levensverwachting bevorderen. Deze stand van zaken stemt niet vrolijk. Gelukkig is er wetenschappelijk onderzoek dat een andere kant van de medaille laat zien.
Van kanker wordt een mens niet vrolijker. De richting die zich bezighoudt met het omgekeerde, de invloed van ongelukkig zijn op lichamelijke kwalen, is controversieler. Toch blijkt de theorie van de orenmaffia niet helemaal onzinnig. Het sleutelwoord is zelfrespect.
Het opgebrand zijn lijkt een onderschat probleem. Al in 1998 schatte het Centraal Bureau voor de Statistiek dat tien procent van de bevolking burnt-out was. Vooral beroepen waarin met mensen wordt gewerkt, zijn risicovol.
Mensen die optimistisch zijn over verouderen leven langer.
Tegenwoordig weten we dat veel groenten en fruit, volkorenbrood en weinig vlees de gezondheid bevorderen. Vroeger wist men dat nog niet.
Er is weinig over verdringers bekend omdat ze uiteraard de spreekkamers van zielkundigen niet frequenteren. Jammer, misschien kunnen we veel van hen leren.
Er valt straks veel te verdienen met vrouwenviagra.
RSI is de klacht van mensen uit werkomstandigheden die doen denken aan de tijd van de galeislaven.
Eet wat je lekker vindt.
In grote organisaties zijn leidinggevenden als regel incompetent. Dit is te danken aan een wetmatigheid die de Canadese auteur Laurence Peter beschreef. |
|
Rouw
Volgens een populair geloof is het ongezond verdriet op te
potten. Wanneer iemand een ernstig verlies heeft geleden is
het goed daarover te praten. Een stukje professionele rouwbegeleiding
is onmisbaar. Deze denkbeelden zijn terug te voeren op Freud.
Hij verzon een model van de menselijke geest dat was gebaseerd
op het indrukwekkendste apparaat van die tijd, de stoommachine.
De menselijke psyche was als een vat vol stoom waaronder een
vuurtje brandde. Er waren uitlaatkleppen en veiligheidsventielen
nodig anders klapte de boel uit elkaar. Alle emotie moest
geuit worden anders liep de gezondheid ernstige schade op.
Bij het eerdere model van de mens, de klok, was dat nog niet
zo. Je kon opgewonden zijn, of van slag, maar ontploffingsgevaar
was er niet. Latere modellen, zoals de radio en de computer
kenden dit gevaar ook niet. Als je maar op de goede golflengte
zat en je harde schijf voldoende ruimte had, kwam je er wel.
Freud's theorieën waren niet gebaseerd op empirisch onderzoek.
Nu dat wel gebeurt blijft er weinig van zijn bedenksels heel.
Van professionele rouwbegeleiding staat inmiddels vast dat
die averechts werkt. De Amerikaanse psycholoog George Bonanno
van de Columbia University schreef een overzichtsartikel over
een groot aantal gepubliceerde onderzoeken naar de effectiviteit
van rouwbegeleiding. In dit artikel, in het tijdschrift Applied
and Preventative Psychology, concludeerde hij dat er geen
positief effect optrad, terwijl een derde van de mensen er
ongelukkiger van werd. Door steeds over het verlies te praten
duurde de rouwperiode langer.
Na de dood van de partner is een depressieve periode gewoon.
Deze duurt gewoonlijk één tot drie jaar. Professionele
begeleiding heeft daar geen positief effect op.
Opvallend was dat in ongeveer de helft van de gevallen de
achtergeblevene geen enkel uiterlijk teken van verdriet toonde.
Door de omgeving wordt zo'n houding vaak veroordeeld. De persoon
in kwestie wordt als liefdeloos in de hoek gezet. Ook dokters
en psychologen achten een dergelijke houding disfunctioneel.
Door het verdriet niet te uiten zou het niet 'verwerkt' kunnen
worden. Dit blijkt in de praktijk precies andersom te zijn.
Hoe minder mensen bezig zijn met hun verdriet, hoe sneller
ze er over heen zijn. Bovendien hebben de binnenvetters minder
gezondheidsproblemen.
Een ander onderzoek door de Duitse onderzoekers Margaret
en Wolfgang Stroebe bevestigt deze bevindingen. In een recente
uitgave van de Journal of Consulting and Clinical Psychology
schrijven zij dat weduwen en weduwnaars die hun gevoelens
steeds bespraken en opschreven er slechter aan toe waren dan
anderen die het verdriet niet bespraken. Om te voorspellen
hoe snel iemand over zijn verdriet heen zou zijn kon beter
een "identiteits continuiteit" bepaald worden.
Hiermee werd het vermogen bedoeld door te gaan met het leven
ondanks het overweldigende verlies.
Deze bevindingen staan niet op zichzelf. Bij veel vormen van
psychotherapie, waarbij praten over problemen heilzaam geacht
wordt, treden vergelijkbare effecten op. Door deze activiteiten
gaan de problemen een eigen leven leiden, worden verwoord
en gedefinieerd. Hierdoor wordt het steeds moeilijker er afstand
van te nemen. Langzamerhand begint duidelijk te worden dat
zulke bezigheden niet alleen nutteloos zijn, maar zelfs schadelijk.
De divan van Freud was goed voor de stoommachine mens. Daar
kon de opgestookte geest de uitlaatkleppen openen en stoom
afblazen. Wij zijn inmiddels gemodelleerd naar de computer
en kunnen beter ons verdriet trachten te deleten en overschakelen
naar een ander programma. |
Terug naar boven |
|
Lieve oma
In Darwin's wereld fonkelde
het bloed op tand en klauw. Door een constante strijd om de
schaarse middelen bleven de best aangepaste individuen in
leven en kregen de kans zich voort te planten. Deze strijd
gold alle leven. Ook planten trachten elkaars licht en voedingsstoffen
weg te kapen. Ook op microniveau zou dit opgaan. In de zeventiger
jaren liet Richard Dawkins weten dat de natuurlijke selectie
een proces was waarbij zelfzuchtige genen in continue gevecht
met elkaar trachtten te overleven. Voor overleven was een
berekenende en nietsontziende zelfzuchtigheid voorwaarde.
Biologen hadden dan ook moeite met observaties van gedragingen
die altruïstisch leken. Dieren die alarm sloegen bij
nadering van een roofdier en op die manier de aandacht op
zichzelf richtten, zouden eigenlijk niet horen te bestaan.
De dieren die hun kop hielden hadden immers een veel grotere
overlevings- en voortplantingskans. Biologen trachtten dan
ook verklaringen te vinden die lieten zien dat gedrag dat
altruïstisch leek dat helemaal niet hoefde te zijn. Door
de waarschuwende kreet kon het moedige dier weliswaar zelf
de dupe worden van zijn gedrag, zijn verwanten hadden een
grotere overlevingskans, zodat de genen zich konden blijven
verspreiden. Ook kon er sprake zijn van handel, met dienst
en wederdienst. Eigenlijk zelfzuchtig gedrag. Biologisch altruïsme
was dus wel weg te verklaren. Maar vanuit de psychologische
kant was dat moeilijker. Soms leek het erop dat mensen het
belang van anderen werkelijk lieten prevaleren boven het eigen
belang. Maar ook hier zou sprake moeten zijn van een vergissing.
Het vriendelijk stemmen van de medemens kon wel degelijk uit
eigen belang gebeuren en verder was het bekend dat goed doen
een warm gevoel geeft. Het najagen van warme gevoelens was
per slot puur hedonistisch.
Op deze wijze leek liefheid en goedheid adequaat wegverklaard.
Gelukkig is deze exercitie niet meer nodig. Wellicht biedt
aardigheid toch evolutionair voordeel. Psychologen van de
Universiteit van Michigan hebben uitgevonden dat ouderen die
hulp geven en voor iedereen een luisterend oor hebben, langer
leven dan ouderen die niet helpen en anderen geen emotionele
steun geven. Een lieve oma of opa is een langer leven beschoren
dan een chagrijnige oude zeurkous. De eerste groep loopt zestig
procent minder kans om te sterven.
Altruïstisch gedrag vergroot de overlevingskans rechtstreeks.
In de Psychological Science van 2003 rapporteerde Stephanie
Brown over dit onderzoek waarbij vijf jaar geleden 425 oudere
echtparen werden geënquêteerd. Bekeken werd in
welke mate deze ouderen hulp gaven, dan wel ontvingen. Nadat
gecorrigeerd was voor een aantal factoren, bleek het ontvangen
van hulp niet samen te gaan met een kleinere kans op overlijden,
maar het geven van steun des te meer. "Als geven van
hulp in plaats van ontvangen je levenskansen vergroot",
aldus Brown,"moeten we ons misschien gaan afvragen of
we in de ouderenzorg niet meer moeten gaan benadrukken dat
ouderen vooral moeten steunen in plaats van dat ze gesteund
moeten worden".
In onze vergrijzende maatschappij zijn hiervoor vele mogelijkheden.
Gewoonlijk wordt gedacht dat mensen in hun laatste hulpbehoevende
levensjaren door jongeren verzorgd moeten worden. Hoewel het
karaktervormend zou kunnen zijn wanneer daarvoor een sociale
dienstplicht zou worden ingevoerd, heeft de optie dat ouderen
voor elkaar zorgen ook grote voordelen. Niet alleen blijven
de verzorgers gezonder, ook de verzorgden profiteren. Zij
zullen immers een beter contact hebben met leeftijdsgenoten
dan met laag opgeleide jongeren. En goede sociale contacten
hebben grote invloed op gezondheid en welbevinden. |
Terug naar boven |
|
Fijn grijs
Mensen die optimistisch zijn
over verouderen leven langer. Becca Levy en collega's, epidemiologen
van de Amerikaanse Yale University, bestudeerden de uitkomsten
van een vragenlijst die 23 jaar geleden was afgenomen door
onderzoekers uit Ohio. Daarin moesten mensen reageren op meningen
als: "Wanneer je ouder wordt, wordt je minder nuttig".
Gekeken werd hoe oud de diverse respondenten geworden waren.
Daarbij werd gecorrigeerd voor factoren als geslacht, welstand,
leeftijd, gezondheid en eenzaamheid. Het bleek dat mensen
die positief aankeken tegen de ouderdom gemiddeld 7,5 jaar
ouder werden dan mensen die daar negatieve ideeën over
hadden. Dat is behoorlijk veel. Met het verlagen van je bloeddruk
of cholesterolniveau haal je zo'n winst niet. Zelfs stoppen
met roken levert niet zoveel extra levensjaren op. Becca Levy
wijst er in haar artikel in de Journal of Personality and
Social Psychology op dat deze uitkomsten er ook op wijzen
hoe demoraliserend verouderen in de westerse wereld geworden
is. Niet alleen psychologisch maar klaarblijkelijk ook fysiek.
Historisch gezien is deze demoralisatie begonnen tijdens de
industriële revolutie. In de eerste fabrieken in het
begin van de negentiende eeuw was de gemiddelde levensverwachting
in steden als Manchester 17. Dit was grotendeels het gevolg
van de gruwelijke kindersterfte. Verder werden slechts heel
weinig arbeiders werden oud. Dat was maar goed ook, want ze
werden genadeloos het productieproces uitgeknikkerd wanneer
ze wat minder begonnen te presteren. Voorzieningen waren er
niet. Ouderen waren de laatste groep voor wie enige vorm van
sociale zekerheid gecreëerd werd. Tot ver in de twintigste
eeuw was alle kennis die de wetenschap meende te hebben over
ouderen afkomstig van sombere overlevers uit werk- en verpleegtehuizen.
Nog in 1975 beschreef de Amerikaanse gerontoloog Robert Butler
in zijn boek "Why Survive" de ouderdom
nog als "a tragedy". Hij kreeg de Pullitzer Prijs
voor het boek, terwijl het toch geen begin maakte de vraag
uit de titel te beantwoorden.
Het is waarschijnlijk deze sombere kijk op de laatste levensfase
die politici inspireert alarmistische kreten te uiten over
de voortgaande vergrijzing van de wereld. De Verenigde Naties
voorspellen dat gedurende de komende twee generaties de helft
van alle vrouwen op de wereld het bij twee of minder kinderen
zal houden. Joel Cohen, een demograaf van Harvard, voorspelt
dat veel derde wereldlanden ook de Methusalemkeuze zullen
maken: kleinere gezinnen, langer leven. In de Verenigde Staten
zullen in 2050 drie mensen boven de zestig zijn tegen één
onder de vier.
Dit is terra incognita. Onze soort heeft nog nooit geleefd
in samenlevingen waar meer mensen boven de vijftig waren dan
er onder. Eigenlijk is er sprake van een grote vooruitgang.
Honderd jaar na de 17 in Manchester konden de mensen in Europa
rekenen op een gemiddelde levensverwachting van 45. En nu,
na de uitbanning van de kindersterfte en de ontdekking van
het belang van schoon drinkwater, riolering, goede behuizing
en vitamines zijn ouders van tachtig gewoon geworden. Dit
is geen probleem, dit is het resultaat van honderden jaren
zwoegen. Onze lange levensverwachting begint in de baarmoeder.
Mensen die oud worden starten als gezonde baby's. De emancipatie
van de vrouwen heeft geleid tot minder kinderen die op latere
leeftijd gemaakt worden. Dit is precies wat alle bevolkingsonheilsprofeten
wilden. De eerste grijzen worden de babyboomers. Een narcistische
generatie die van jongs af aan bezig is geweest zo leuk mogelijk
te leven. Dat zal ze nu ook weer lukken. |
Terug naar boven |
|
Goed kauwen
Tegenwoordig weten we dat
veel groenten en fruit, volkorenbrood en weinig vlees de gezondheid
bevorderen. Vroeger wist men dat nog niet. Zo schreef de beroemde
Engelse arts Sir Thomas Brunton in 1878 in The Practitioner,
dat de belangrijkste oorzaak voor tuberculose de hoge boterprijs
was. Voor zwaar mentaal werk schreef hij een dieet met overvloedig
vet spek en bacon voor. Hij beschreef een geval van een overspannen
man die hij genezen had met vet vlees en whisky. Zelf begon
hij de dag altijd met een pond gebakken bacon. Hij stierf
in 1916 op 72-jarige leeftijd. Tot de jaren vijftig beval
de medische professie dierlijk vet en veel vlees nog aan als
dieet voor een goede gezondheid. Vanaf de jaren vijftig begonnen
deze produkten echter in een steeds kwadere reuk te staan.
Een nieuwe waarheid diende zich aan. Op dit moment is het
zo dat in de Verenigde Staten het voedsel wordt onderverdeeld
in goed en slecht. Slecht zijn boter, eidooier, bacon, spek
en vooral rood vlees.
Het zal niemand verbazen dat wetenschappers die roepen dat veel vlees eten juist goed is
enige opschudding veroorzaken in Amerika. Het gaat om de arts
Loren Cordaine en de antropoloog Boyd Eaton van de Colorado
State Universiteit. Vorige week lieten zij in de New York
Times weten dat een paleolithisch dieet het beste is voor
onze gezondheid. Volgens hen aten de holbewoners 40.000 jaar
geleden juist ontzettend veel vlees, een enkele wortel en
knol en nauwelijks fruit. Zo'n holbewonerdieet is dus precies
het tegenovergestelde als de waarheid van de hedendaagse voedseldeskundigen.
De wetenschappers noemen het hedendaagse Amerikaanse dieet
welvaartsondervoeding. Meer vlees is de boodschap. Wel moet
bedacht worden dat de elanden en mammoeten een ander soort
vlees afgaven dan de hedendaagse boerderijdieren. Met name
het soort vetzuren waarvan bekend is dat ze gezond zijn komen
bij het wild veel meer voor. Deze goede vetzuren, ook wel
omega-3 vetzuren genoemd, zouden ook weldadig zijn voor het
brein. Cordaine gelooft dan ook dat de ommekeer van een vegetarisch
naar een vleesdieet het begin inluidde van de evolutie van
het brein zoals we dat nu kennen. Wellicht om die reden hadden
de jagende Neandertalers een groter brein dan wij. Ze hadden
ook een steviger kaakpartij.
De reden daarvoor werd mij recent duidelijk. Bij toeval kwam
ik aan de weet dat bij een slager in het Friese Anjum vlees
van Schotse Highlanders te koop was. In de naburige Lauwersmeerpolder
loopt naast de militaire oefenterreinen een omvangrijke kudde
van deze grofbehaarde en wijd gehoornde runderen in een omheind
gebied wild rond. Ze eten alleen wat de polder schaft en zijn
dus behoorlijk paleolithisch in de weer. Desondanks groeit
de kudde sneller dan Staatsbosbeheer wenselijk acht. Om die
reden sterven een aantal runderen een niet natuurlijke dood
bij de slager in Anjum. Omdat gezond veel vlees eten een aantrekkelijk
idee leek, kocht ik een vijf kilopakket.
Inmiddels is duidelijk dat primitieve jagers-verzamelaars-volken
naast stevige kaakspieren ook een goed gebit moeten hebben
willen zij van dit soort vlees hun hoofdmenu maken. De taaiheid
van de hooglanders bleek ongeëvenaard.
Gelukkig is de argumentatie van de onderzoekers niet zo slim.
Ze merken in het artikel op dat bij jagers-verzamelaarsvolkeren
weinig hart en vaatziekten voorkomen. Dat klopt. Dat komt
echter niet door al dat taaie vlees: de levensverwachting
van die mensen is gemiddeld minder dan veertig jaar. |
Terug naar boven |
|
Verdringing
Nadat
op 11 september 2001 de Twin Towers instortten, daalde een
zwerm psychotherapeuten neer op de overlevenden. Volgens sommige
schattingen waren er drie psychiaters per slachtoffer. Allemaal
drongen ze erop aan dat de overlevenden zouden praten over
hun belevenissen. In een recent artikel in de New York Times
uit de psycholoog Richard Gere zich zeer kritisch over deze
gang van zaken. Alle therapieën zijn gebaseerd op het idee dat het helend zou werken wanneer
je traumatische ervaringen herbeleefd en er over praat. Uit
onderzoek naar het succes van deze massale debriefing bleek
echter dat veel mensen zich daardoor nog beroerder gingen
voelen.
De gedachte dat expressie van
emoties helend werkt is al heel oud. In de tweede eeuw
na Christus bedacht Galenus dat ziekte veroorzaakt werd door
een onbalans van de vier oersappen : bloed, gele gal, zwarte
gal en slijm. Harmonie kon weer worden gevonden door het aftappen
van lichaamssappen. Door zo´n expressie ontstond catharsis
en daardoor gezondheid.
In de negentiende eeuw was het de leermeester van Freud, Martin
Charcot, die onderwees dat hysterie veroorzaakt werd door
verborgen traumatische gebeurtenissen in het leven van de
getroffen vrouwen. Freud zelf geloofde enige tijd dat hysterie
werd veroorzaakt door seksueel misbruik in de kindertijd.
Later bleek dat de vrouwen hem bedenksels hadden verteld.
Wel heeft Freud de gedachte populair gemaakt dat onbewuste
kwetsuren in het licht van het bewustzijn moeten worden gebracht
om te genezen. Het meest schadelijk was het zogeheten verdringen
van vervelende zaken.
Momenteel hechten professionals en leken een onvoorwaardelijk
geloof aan de noodzaak om heftige emoties te uiten. Ze moeten
uit het systeem. Wanneer je je woede niet uit krijg je een
maagzweer of erger. Nare gebeurtenissen moeten besproken worden.
Het is verkeerd om zaken op te zouten of op te kroppen. Daarom
is het heel goed met een psychotherapeut te spreken over je
problemen.
De eerste psycholoog die hier in het openbaar aan twijfelde
was H.J. Eysenck. Die publiceerde in 1952 een onderzoek waar
uit bleek dat psychotherapie evenveel hielp als het verstrijken
van de tijd. Recent onderzoek lijkt uit te wijzen dat verdringing
beter helpt dan expressie van nare gevoelens. Drie onderzoekers
van de universiteit van Tel Aviv bestudeerden slachtoffers
van een hartinfarct. Het is bekend dat sommige mensen die
een hartinfarct hebben doorgemaakt een posttraumatisch stress
syndroom ontwikkelen. Ze blijven extreem angstig, lijden aan
slapeloosheid en andere lichamelijke klachten. De onderzoekers
vergeleken mensen die ontkenden angstig te zijn en er niet
over wilden praten met patiënten die vrijelijk over hun
gemoedstoestand van gedachten konden wisselen. In de eerste
week na het infarct kregen de patiënten testen voorgelegd
waaruit opgemaakt kon worden in hoeverre ze neigden naar ontkenning
en vermijding van hun gevoelens. Zeven maanden later bleken
van de ontkenners 7 procent een posttraumatisch stresssyndroom
te hebben tegen 19 procent van de spraakzame groep.
De Amerikaanse psycholoog George Bonanna van de universiteit
van Columbia doet al tien jaar onderzoek naar dit verschijnsel.
Om te zien of mensen verdringers zijn of niet laat hij hen
vertellen over hun trauma terwijl hij hartslag, bloeddruk
en zweet meet. Mensen met een duidelijke lichamelijke reactie
die ontkennen dat ze er erg aan toe zijn definieert hij als
verdringers. Het blijkt dat die er in vervolgonderzoeken beter
aan toe zijn dan de mensen die klagen. Er is weinig over verdringers
bekend omdat ze uiteraard de spreekkamers van zielkundigen
niet frequenteren. Jammer, misschien kunnen we veel van hen
leren. |
Terug naar boven |
|
Vrouwen Viagra
De invloed van fundamentalistische christenen in de Verenigde
Staten op het onderwijs is groot. Zo is op de meeste scholen
het onderwijs in seksualiteit vervangen door propaganda voor
geheelonthouding wat betreft seks. De meeste teenagers weten
dan ook niets over voorbehoedmiddelen, laat staan over abortus.
Een ander gevolg van deze hypocrisie is dat de seksualiteitsbeleving
bij volwassenen problematisch is. Vooral vrouwen vertellen
in therapie dat seks voor hen orgasme-loos, onplezierig of
pijnlijk is. Farmaceutische bedrijven zijn bijzonder ingenomen
met deze rapporten. Ze staan te dringen om deze problemen
te medicaliseren, zodat er geld aan verdiend kan worden. In
het boek A New View of Women´s Sexual Problems,
uitgegeven door Ellyn Kaschak en Leonore Tiefer, wordt deze
belangenverstrengeling aan de kaak gesteld.
Medici roepen, gesterkt door de industrie, dat iedereen geslachtsgemeenschap
moet hebben, en natuurlijk moet klaarkomen. Viagra is het
product du jour en een chemisch geproduceerde erectie kost
momenteel 12 dollar. Pfizer, de onderneming die het middel
in 1998 op de markt bracht verdiend er jaarlijks zo´n
1,3 miljard dollar aan. Maar helaas werkt de blauwe pil niet
voor vrouwen. Die zijn dus een enorme potentiële markt.
Temeer daar een onderzoek uit 1992 vond dat 43 procent het
eigen seksleven onplezierig vond. De race om vrouwen medische
orgasmen te bezorgen is begonnen. Artsen schrijven al clitoral
therapy devices (CTD's) voor. Miniatuurstofzuigertjes voor
zeer plaatselijk gebruik. Ze kosten 375 dollar, meer dan tien
keer de prijs van een vibrator.
De vigerende denkbeelden over seks gaan terug naar William
Masters en Virginia Johnson uit de zestiger jaren. Hun onderzoekspopulatie
bestond echter uit hoger opgeleide mensen die geïnteresseerd
waren in hun eigen seksuele verrichtingen. Zo slaagden ze
erin klaar te komen in het laboratorium van de onderzoekers.
Dit was allerminst een representatieve groep. Een onderzoek
van Alfred Kinsey in die periode vond dat maar 58 procent
van de Amerikanen weleens tot en met een orgasme had gemasturbeerd.
De conclusies van Masters en Johnsen dat mannen en vrouwen
dezelfde seksuele respons cyclus hadden is betwijfelbaar.
Het model is later overgenomen in de bijbel van de Amerikaanse
psychiatrie: de Diagnostic and Statistical Manual of Mental
Disorders (DSM). Seks zou volgens dat model beginnen met begeerte,
overgaan in seksuele prikkeling en met een orgasme eindigen.
De auteurs van a new view verwerpen dit model als mannelijk.
Bij vrouwen is er geen verschil tussen begeerte en prikkeling.
Bovendien is voor hen een goede communicatieve relatie bij
seks belangrijker dan een orgasme.
De voornaamste kritiek is echter dat de seksuele beleving
van vrouwen heel erg beïnvloed wordt door culturele en
sociale problemen. Waar medici zoeken naar lichamelijke gebreken
om seksueel disfunctioneren te verklaren, trachten de auteurs
socio-culturele, politiek-economische, relationele en psychologische
oorzaken te vinden voor het onvermogen plezier te ondervinden
bij geslachtsgemeenschap. Voorbeelden zijn slechte informatie
over en toegankelijkheid tot geboortenbeperking. Overwerk
waardoor geen tijd meer overblijft voor een privéleven.
Ruzie met de partner over geld. Angst voor slet te worden
aangezien. Misbruik en mishandeling. Allemaal problemen waarbij
ministofzuigertjes niet helpen.
Wat nodig zou zijn is een veel betere toegang tot informatie
over geboortenbeperking, overtijdbehandeling en abortus. Verder
zou er onderzoek gedaan moeten worden naar seksualiteit bij
het grote publiek zonder dat Big Farma en fundamentalistisch
rechts zich daarmee bemoeien. Onder het huidige bewind van
Bush een utopisch ideaal. Er valt straks veel te verdienen
met vrouwenviagra. De echte magische pil voor de vrouwelijke
seksualiteit is echter breedspectrum vrijheid. |
Terug naar boven |
|
Galeislaven
In 1713 beschreef Ramazzini,
arts in Padua, een beroepsziekte die veel voorkwam bij klerken
op kantoren. Hij noemde het schrijfkramp. Pijn in handen,
polsen, armen en nek behoorden tot de symptomen. De verschijnselen
waren naar zijn inzicht te vergelijken met de problemen die
vroeger bij monniken optraden die boeken moesten kopiëren.
Het lijkt erop dat deze aandoening momenteel de belangrijkste
beroepsziekte aan het worden is. Een op de vijf werknemers
zegt er last van te hebben. Vier procent van de instroom in
de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt er momenteel
door veroorzaakt. De klachten variëren van brandende
of stekende pijn in handen, armen, nek of schouders, een gevoel
van doofheid of juist overgevoeligheid, prikkelingen en tintelingen,
onderhuidse zwelling, huidverkleuring, spierkramp en vermoeidheid
en in gevorderde stadia functieverlies waardoor het onmogelijk
wordt algemene dagelijkse handelingen te verrichten.
Omdat het vooral veel voorkomt in administratieve beroepen
waar met de computer gewerkt wordt, lag het voor de hand de
ziekte daarmee in verband te brengen. Na de invoering van
de muis, sprak men wel van muisarm. Andere benamingen zijn
'repetitive strain injury' (RSI), 'Cumulative trauma disorder'
(CTD) en chronische klachten door cyclische bewegingen (CKC).
Systematisch onderzoek naar de waarde van allerhande therapieën
is nauwelijks gedaan. Ook de waarde van adviezen als kalm
aan doen, maar niet geheel op te houden met werken zijn niet
onderzocht. Vaak worden ergonomische aanpassingen van toetsenborden,
zitmeubels en beeldschermen aangeprezen. Het weinige onderzoek
dat daarna gedaan is stemt niet optimistisch. Medicamenten
helpen niet. De belangrijkste onderzoeksgroep in Nederland
wordt geleid door G.P. van Galen. De groep ontwikkelde een
theorie waarbij neuromotorische ruis een belangrijke rol speelde.
Deze ruis is een natuurlijk proces dat ervoor zorgt dat al
onze spieren af en toe iets doen. Een stille spier degenereert.
Wanneer je nu nauwkeurige bewegingen moet uitvoeren moeten
commandosignalen boven die ruis uitkomen. Bij veel ruis zou
je daardoor veel grotere spierspanningen oproepen dan nodig
om precieze taken uit te voeren. De hoeveelheid ruis wordt
door veel factoren vergroot. Lawaai heeft invloed, maar ook
de mentale stress van moeilijke taken en emotionele stress
als haast en angst te falen. RSI-achtige klachten treden vooral
op bij hoge werkdruk, niet goed begeleide invoering van nieuwe
apparatuur, een ongunstig sociaal werkklimaat gecombineerd
met apparatuur die een grote nauwkeurigheid van bewegingen
vraagt bij weinig krachtsinspanning. Het is duidelijk dat
hier een omschrijving wordt gegeven van het doorsnee Nederlandse
kantoor.
Een groot onderzoek daarnaar door TNO Arbeid werd in 2000
gepresenteerd. Van 5400 kantoormedewerkers, vooral secretaresses
en typistes, bleken zo'n duizend last te hebben van RSI. Het
gebruik van muizen had geen invloed op de bezwaren, dus de
diagnose muisarm kan weg. Als verklaring wordt hier gewezen
naar een verkeerde lichaamshouding bij het werk. Klaarblijkelijk
zaten mannen beter, die hadden minder last. Uit het feit dat
ergonomische aanpassingen weinig voordeel opleveren kan geconcludeerd
worden dat daar niet gezocht moet worden.
De onderzoekers concluderen dat niet de muis, maar de computer
de schuldige is. Daar zit wel wat in. Dankzij de computer
kunnen werknemers als galeislaven aan hun zetel vastgeketend
worden. Alles kan op de computer, dus je hoeft nooit ergens
heen. Meer stress dan één computer geeft echter
steeds een nieuwe computer met steeds nieuwe halfbegrepen
software en de aanhoudende druk van een gestresste baas die
alles gisteren klaar wilde hebben. |
Terug naar boven |
|
Gezond eten
Toen ik voor het eerst een
vriendin mee naar mijn ouders nam, vroeg mijn moeder haar:
'Geef je hem wel genoeg fruit?' De notie dat het eten van
planten en vruchten de gezondheid bevordert is diep verankerd
in de common sense. De ontdekking van vitamine C en de dramatische
genezing die de stof bij scheurbuik teweegbracht, zal daar
mede debet aan zijn geweest.
Aan het begin van de vorige eeuw werd ontdekt dat ook het
gemis van andere vitamines tot ernstige gevolgen kon leiden.
Hoewel vet, vlees, zuivel en eieren belangrijke vitaminebronnen
bleken en vooral arme mensen die deze voedingsmiddelen moesten
ontberen allerlei afwijkingen vertoonden, raakten deze producten
in de tweede helft van de vorige eeuw, toen de meest barre
armoede in de geïndustrialiseerde landen verdwenen was,
steeds meer in diskrediet. Gezondheid zou te vinden zijn in
de plantaardige wereld. Door de welvaart werden de mensen
steeds ouder. Als ze stierven was dat aan kanker of hart-
en vaatziekten. Uit gewoonte werd de oorzaak van het sterven
niet gezocht in de ouderdom maar in de eetgewoonten. Wanneer
je maar gezond at, was de gedachte, dan werd je niet ziek
en zou je niet voortijdig heengaan. Opvallend was dat gezond
eten slechts een geringe overlap had met lekker eten. Weliswaar
was er de aanbeveling je vooral gevarieerd te voeden, de gedachten
gingen daarbij vooral uit naar de schijf van vijf en niet
naar truffels of kaviaar. Ter bestrijding van de doodsoorzaken
van de ouderen werden sommige soorten voeding in de ban gedaan.
Hart en bloedvaten zouden te lijden hebben van dierlijk vet,
vlees, zuivel en eieren. Kanker zou je kunnen oplopen door
een dieet dat hetzelfde voedsel in overmaat bevatte en waarin
planten en vezels ontbraken. Een leger van elkaar napratende
deskundigen trachtte de mensheid te bekeren tot een vezel-,
vrucht- en groenterijk dieet zonder dierlijk materiaal. In
1991 startte het Amerikaanse National Cancer Institute een
'5 A Day for Better Health'-campagne. Met die vijf werden
geen eieren of biefstukken bedoeld, maar appels en porties
sla. In 1997 riep het American Institute for Cancer Research
dat een dieet met veel planten met de 'hoogste wetenschappelijke
waarschijnlijkheid' darmkanker tegenging.
De laatste jaren wordt echter steeds meer onderzoek gepubliceerd
waaruit blijkt dat het niet zo goed gesteld is met de wetenschappelijkheid
van al die voorschriften. Een grootschalig Zweeds onderzoek
door de nierarts Uffe Ravnskov, waarbij hij alle grote studies
naar het verband tussen de consumptie van dierlijk vet en
hart- en vaatziekten opnieuw bezag, toonde aan dat zo'n verband
niet bestond. In april 2000 jaar publiceerde de New England
Journal of Medicine een groot onderzoek waaruit bleek dat
een dieet met veel vezels, groente en fruit geen bescherming
bood tegen darmkanker. In het novembernummer stond een onderzoek
waaruit bleek dat minder longkanker ook niet aangetoond kon
worden.
Wanneer wetenschappelijke vondsten tegen de heersende communis
opinio ingaan, wordt vaak de methode van het onderzoek in
twijfel getrokken. Dat gebeurt niet wanneer de resultaten
overeenkomen met het heersende geloof. In dit geval trok men
de betrouwbaarheid van de vragenlijsten in twijfel. Waren
mensen wel eerlijk over wat ze wel en niet aten? Vergeten
werd dat in vroeger onderzoek, waarin wel verband tussen dieet
en kanker werd vastgesteld, vaak mensen die al kanker hadden
vergeleken werden met mensen waarvan zoiets niet bekend was.
Kankerpatiënten zijn vaak somber en voelen zich schuldig
over hun vermeende ongezonde leefgewoonten. Hun antwoorden
zijn bevooroordeeld. De nieuwe onderzoeken waren prospectief,
dat wil zeggen dat eerst gevraagd werd wat iedereen at, en
later pas bekeken werd wie kanker had gekregen. Dat is methodologisch
beter.
Je zult nog meemaken dat al deze vondsten leiden tot een vreemde
nieuwe theorie: Eet wat je lekker vindt. |
Terug naar boven |
|
Peters principe
In grote organisaties
zijn leidinggevenden als regel incompetent. Dit is te danken
aan een wetmatigheid die de Canadese auteur Laurence Peter
in 1969 samen met Raymond Hill beschreef.
Why things always go wrong (bol.com)
De titel van zijn
boek The Peter Principle is sindsdien de naam van het verschijnsel.
In grote ondernemingen en ambtelijke bureaucratieën is
sprake van een mobiliteitsideologie. Stilstand is achteruitgang
en werknemers die te lang op één niveau blijven
hangen worden niet op prijs gesteld. Je moet promotie maken.
Belonings- en functiewaarderingssystemen zijn daarop afgestemd.
Langetermijnhypotheken gaan automatisch uit van salarisvooruitgang.
Mensen die inhoudelijk goed functioneren worden gepromoveerd.
Lieden die het niet zo goed doen blijven zitten waar ze zitten.
Dit mechanisme leidt feilloos tot een situatie dat iedereen
de plek bereikt waarop hij incompetent is. Daar blijft hij
dan, want omdat hij het daar niet zo goed doet, wordt hij
niet verder gepromoveerd. Een van de oorzaken van dit kwaad
is dat het werk in hogere echelons anders is dan in lagere.
Een goede leraar is dat omdat hij zo meeslepend kan vertellen
over de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Omdat hij zo uitstekend
functioneert wordt hij bevorderd naar het managementteam van
de school. Nu moet hij helaas vergaderen, roosters maken en
richtlijnen uit Zoetermeer bestuderen. Dat is geheel andere
koek en het is niet denkbeeldig dat hij daar niet goed in
is en ook niet gelukkig van wordt.
Omdat in organisatorische hiërarchieën een hogere
functie automatisch inhoudt dat je meer mensen onder je krijgt,
bestaat beter gesalarieerd werk altijd uit leiding geven,
beleid maken en organiseren. Er is echter geen reden waarom
vakinhoudelijk goede professionals al dat managen leuk zouden
vinden of goed zouden kunnen. Succes als vakman voorspelt
geen goede vervulling van leidinggevende functies. Wanneer
echter iedereen die goed werk aflevert gepromoveerd wordt
is algehele incompetentie onafwendbaar. Doen wat je goed kunt
wordt afgestraft. Je wordt omhoog geschopt naar een baantje
dat je niet goed kunt en daar moet je blijven. Zo worden goede
voetballers slechte trainers en goede journalisten slechte
voorlichters. Goede agenten en zelfs goede generaals worden
slechte politiecommissarissen en goede hoogleraren en burgemeesters
slechte ministers. Gelukkig is het ministerschap een tijdelijke
aangelegenheid. Helaas geldt echter voor de meeste functionarissen
dat een stap terug naar de oorspronkelijke betrekking niet
mogelijk is. Hun vorige plaats is bezet en wanneer dat niet
zo was zou een degradatie te veel gezichtsverlies met zich
brengen.
Gelukkig zijn alle grote organisaties piramidevormig. Bovenin
is het minste plaats. Dat betekent dat alleen functionarissen
die hun werk buitengewoon goed doen van hun functie worden
ontheven.
Gemiddeld goeden mogen blijven zitten. Aan hen is het te danken
dat onze maatschappij niet vanwege algehele onbekwaamheid
in elkaar dondert. |
|