Zijn mannen en vrouwen even intelligent?
Wat is de aard van intelligentie?
Iedereen weet dat mannen en vrouwen van elkaar verschillen
en vindt dat zij beide gelijke grondrechten hebben. Zouden
zij echter toch verschillen in de hoogte van hun intelligentie?
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: dat kunnen
we in principe niet bepalen. En waarom dan wel niet? Mannen
en vrouwen hebben toch verschillende testresultaten?
Jazeker, mannen scoren bijvoorbeeld gemiddeld beter op ruimtelijke
intelligentie en de taalvaardigheid van vrouwen is hoger.
Deze verschillen zijn het gevolg van het verschil in hersen(op)bouw.
Er bestaat echter geen onafhankelijke intelligentietest.
Alle testen meten deelaspecten van intelligentie. Testconstructeurs
branden niet graag hun vingers aan de vraag of een van beiden
intelligenter is, daarom zorgen ze ervoor dat zij hun test
zo in elkaar steken en valideren dat mannen en vrouwen over
de breedte een gelijke score krijgen. Met name in de situatie
van selectie voor werk is dit belangrijk om discriminatie
te voorkomen.
Is er dan helemaal niet te zeggen over het verschil in niveau?
Niet over het gemiddelde, maar wel over de spreiding. Er
zijn meer intelligente en meer domme mannen dan vrouwen.
Mannen scoren als het ware extremer.
Dit is de reden dat het voor iemand die graag verschil ziet
niet zo moeilijk is om voorbeelden te vinden waarin de een
beter scoort dan de ander, maar het allemaal slechts een
kwestie van selectieve waarneming.
Een ander misverstand wordt vaak geschapen door voorselectie.
In een omgeving waarin het voor mannen of vrouwen moeilijk
is om door te dringen in de omgeving van de ander, is de
minderheid vaak een groep met een hogere intelligentie voor
een bepaald aspect van het werkterrein. Voor middelmatig
of minder intelligente mensen is het nu eenmaal niet de moeite
waard om te concurreren met de besten uit een bepaald vakgebied.
Bovengenoemde overwegingen gelden niet alleen voor sexe,
maar ook voor culturele of raciale achtergrond.
De 'g'-factor
Elk individu heeft een uniek profielvan vaardigheden met specifieke sterke
en zwakke kanten. Denk bijvoorbeeld maar aan de mensen met een talen- of wiskundeknobbel.
De uitslag op elke test moet dan ook gezien worden als een combinatie van de
specifieke vaardigheden die door de test zijn gemeten en de algemene intelligentiefactor.
Deze laatste factor wordt. wel aangeduid als de 'g'-factor, van general factor.
Moderne statistische analysemethoden hebben het mogelijk gemaakt de 'g' los
te koppelen van de testspecifieke vermogens en dan blijkt dat de voorspellende
waarde van intelligentietests bijna geheel afhangt van 'g' en weinig te maken
heeft met de meer specifieke vermogens.
De algemene intelligentiefactor blijkt zijn invloed op tal van terreinen te doen
gelden. Een laag IQ vergroot de kans op uitval op school, werkloosheid, scheiding,
afhankelijkheid van een uitkering, armoede, ongewenste kinderen, scheiding en
veroordeling tot een gevangenisstraf.
Mensen met een IQ van 125 of meer,
dat wil zeggen de vijf procent hoogst scorenden, zijn in
staat zichzelf nieuwe vaardigheden bij te brengen en er zijn
maar weinig beroepen die zij verstandelijk niet aankunnen.
Mensen met een gemiddeld IQ - tussen de 90 en 110 - zijn
doorgaans niet geschikt voor leidinggevende functies, maar
kunnen goed geschoold worden voor verreweg de meeste banen
in de moderne samenleving. De vijf procent met een IQ van
75 of lager heeft echter grote moeite met het verwerven van
nieuwe vaardigheden. Zij kunnen zich als regel wel nuttig
maken, maar zij kunnen de concurrentie met andere werknemers
niet goed aan. Intelligentie is niet licht te overschatten
en er is geen enkele andere psychologische factor die beter
voorspelt hoe iemand in zijn leven terecht zal komen. |