De etiquette van de aandacht
Praten over jezelf is volgens de conversatie-etiquette
van oudsher taboe. Egopraat zuigt de aandacht op als
een zwart gat. Roddelen staat hoger aangeschreven.
Artikel uit HP/de Tijd van 11 juli 2003, geschreven
door Beatrijs Ritsema.
Toen het dagelijkse leven nog op autoritaire leest was geschoeid
(zo'n beetje de hele geschiedenis van de mensheid, op de afgelopen
dertig jaar na), bestond er geen behoefte aan een etiquette
van de aandacht. De machtigen monopoliseerden alles, en naar
hun luimen moesten de machtelozen zich voegen. Als een edelman
een marktkraam passeerde waar heerlijke kersen te koop waren,
dan sloot hij niet achter de rij klanten aan, maar eiste geheel
vanzelfsprekend onmiddellijke bediening op.
Het idee dat persoonlijke aandacht iets is waar iedereen aanspraak
op kan maken, kwam pas op toen de hiërarchische structuren
verkruimelden. Daarvóór kon het voor een machteloze
zelfs gevaarlijk zijn om de aandacht op zich te vestigen.
In de klas probeerden kinderen door neergeslagen ogen en een
gebogen houding te doen alsof ze er niet waren, wanneer de
meester spiedend rondkeek wie hij nu weer eens voor het bord
zou halen. Machtelozen waren meer gebaat bij onopvallend opgaan
in de massa dan bij de schijnwerpers. Meestal kwam er nu eenmaal
weinig goeds van boven.
Het wezen van de democratie is dat burgers gelijke rechten
hebben. Behalve zeggenschap over de regering, gelijke kansen
op het nastreven van maatschappelijk succes en de vrijheid
om je eigen keuzen te maken, betekent dat ook in toenemende
mate het recht op zelfexpressie. Een mens heeft het recht
gehoord te worden, daar komt het ongeveer op neer. Dat is
een betrekkelijk nieuw fenomeen. Vroeger waren regenten niet
echt geïnteresseerd in wat er onder het volk leefde;
zolang het zich maar gedeisd hield. Leraren vroegen zich niet
af wat leerlingen over de stof te zeggen hadden. Een professor
gaf college en de studenten maakten aantekeningen. Nu zijn
er werkgroepjes en krijgen docenten evaluaties. Ouders gooien
niet zomaar met Kerstmis het konijn in de pan, maar houden
rekening met hun kind als het heeft besloten vegetariër
te worden. Artsen laten de wens van de patiënt meewegen
in hun beslissing over de behandeling.
In een egalitaire cultuur staat iedereen als gelijke tegenover
elkaar. Deze situatie lijkt veel op de primitieve set-up van
de jungle, waar het recht van de sterkste heerst. Immers,
als iedereen gelijk is, dan gaan schaarse goederen als geld,
status, maar ook aandacht alsnog naar degene die het hardste
voordringt. Daarom kan een egalitaire cultuur niet zonder
een machtige bureaucratie die zonder aanzien des persoons
op een rechtvaardige manier goederen verdeelt en wachtlijsten
beheert. Daarom is er ook veel meer dan in een standenmaatschappij
behoefte aan etiquette voor hoe mensen met elkaar om moeten
gaan en elkaar in hun waarde kunnen laten.
Etiquette is een begrip dat met hypocrisie wordt geassocieerd. Die kritiek is terecht. De hele etiquette
draait om niets anders dan het in stand houden van de mythe
der gelijkheid. Wie zich aan de etiquette houdt, zit voortdurend
toneelstukjes op te voeren, waarbij iedereen doet alsof de
ander met wie men zich verstaat dezelfde macht, inbreng en
rechten heeft. In werkelijkheid is dat helemaal niet het geval.
De een is bijna altijd sterker of machtiger dan de ander.
Toch is het belangrijk de pretentie van gelijkheid op te houden,
omdat het leven anders niet leefbaar is.
De anesthesioloog Bob Smalhout werd eens over het onderwerp
'fatsoen' geïnterviewd in Plus-Magazine, waarin hij zich
nostalgisch uitliet over de jaren vijftig, toen artsen nog
respect genoten. Hij beweende het huidige autoriteitsverlies
van artsen en zei: "Ik moet de zin 'Mevrouw, trekt u
uw bloes even uit' kunnen zeggen terwijl geen mens eraan durft
te denken mij tegen te spreken." In dit zinnetje ligt
precies die hautaine, autoritaire, ik-weet-wat-goed-voor-je-is-jaren-vijftig-artsenmentaliteit
besloten. Van die artsen die je je laten uitkleden, je sommeren
om naakt op de onderzoekstafel te gaan liggen en vervolgens
tien minuten gaan koffiedrinken. Van die artsen die zuchten,
bedenkelijk kijken en je een brief onder gesloten couvert
meegeven voor wéér een andere specialist. Dat
is de wereld die Smalhout oproept met zijn 'Mevrouw, trekt
u uw bloes even uit'.
Voor de goede orde, dit had natuurlijk moeten zijn: "Mevrouw,
wilt u uw bloes uittrekken, alstublieft?" Door de schijn
op te houden dat de patiënt ook 'nee' kan zeggen, zorgt
de arts ervoor dat hij haar niet kleineert. Twee kleine toevoegingen
('wilt u' en 'alstublieft'): daar knapt een arts-patiënt-contact
meteen ongelooflijk van op. Het is bijna alsof er twee gelijkwaardige
mensen tegenover elkaar zitten, en niet een zieke, zwakke,
bange vrouw en een almachtige allesweter die dit varkentje
wel even zal wassen.
De mythe van de gelijkheid verbiedt dat de een de ander in
een gesprek naar beneden haalt of terechtwijst. Terechtwijzingen kunnen alleen plaatsvinden wanneer de autoriteit van de één
ten opzichte van de ander onbetwistbaar is: in de hiërarchie
van het leger, ouders tegenover kleine kinderen, politieagenten
tegenover burgers, chefs tegenover ondergeschikten.
Veel mensen denken dat authenticiteit, eerlijkheid en mondigheid
te verkiezen zijn boven vormelijkheid en hypocrisie. Dit is
een misverstand. Het sociale leven (zakelijke uitwisselingen,
contacten op straat of in grotere gezelschappen, zoals bij
feestjes en recepties) vraagt zelden om eerlijkheid en authenticiteit.
Sterker nog, het openbare leven vaart beter zonder eerlijkheid
en authenticiteit. Zelfs het familieleven, de verhoudingen
tussen partners of tussen ouders en kinderen, is gebaat bij
een zeker decorum dat overeind wordt gehouden. Wat is prettiger
in huis: authentieke bokkigheid of iemand die zich inhoudt?
Iemand die zich ongegeneerd laat gaan (onder het motto dat
je in huis toch jezelf moet kunnen zijn), of iemand die rekening
houdt met z'n huisgenoten?
Dus zeggen we: "Wat enig, dankjewel" en niet "Wat
een stom cadeautje - daar heb ik helemaal niets aan,"
terwijl we dat misschien wel denken.
We zeggen beleefd 'goedemorgen' tegen de buurman, terwijl
we misschien bij onszelf denken: "Loop me niet voor de
voeten, ouwe gek."
We zeggen: "Goed, en met jou?" als een vage bekende
ons op een feestje vraagt hoe het ermee is en we beginnen
geen klaagzang over kwaaltjes of over de slechte verhouding
met onze moeder, althans niet meteen. Dat kan later altijd
nog, mocht de gespreksgenoot onverwachts blijk geven van waarachtige
interesse.
Veel geventileerde authenticiteit is helemaal
niet zo vreselijk interessant - daarvoor lijken mensen te
veel op elkaar. Eerlijke meningen zijn al gauw kwetsend. Zodra
de opening luidt: "Ik zal het je maar eerlijk vertellen….,"
dan weet je al dat er iets onaangenaams komt. "Dat nieuwe
kapsel staat je niet; ik begrijp niet wat je in die nieuwe
vriend van je ziet; dat succes van je stelt eigenlijk niet
zoveel voor," enzovoort. Eerlijkheid over jezelf is vaak
saai. Altijd dezelfde verhalen over verslavingen, familieruzies,
onzekerheden. Niet voor niets legt de etiquette voor de conversatie
van oudsher een zwaar taboe op het spreken over jezelf. Wie
over zichzelf spreekt, gijzelt zijn gehoor. Individuele, subjectieve
ervaringen kunnen immers niet goed worden tegengesproken of
weerlegd. Wat moet je terugzeggen op een relaas van een half
uur over een toeristische excursie naar Nieuw-Guinea, met
alle ontberingsdetails van dien? Dat kun je alleen maar zo'n
beetje jaknikkend en meelevend over je heen laten komen. Soms
maken luisteraars gebruik van een adempauze in de woordenstroom
van de over-zichzelf-prater om het woord te kapen en op hun
eigen belevenissen (in Bolivia) door te gaan. De ene onbeleefdheid
wordt dan beantwoord door een andere van hetzelfde kaliber.
Twee of drie monologen die door elkaar heen worden geweven,
maken echter nog geen conversatie. Een goed gesprek voeren
is de vluchtigste kunst die er bestaat, maar kunst is het
wel, want een geslaagde conversatie kan op deelnemers even
verheffend werken als een aangrijpende muziekuitvoering of
een goed boek.
De bedoeling van een vrije conversatie tussen
vrienden of onbekenden is het vinden van een gemeenschappelijke
grond, waar iedereen zich min of meer gelijkelijk op z'n plaats
voelt. Belangrijker dan wat dan ook is het vermijden van verveling,
en dat gebeurt minder snel wanneer de rollen van spreker en
luisteraar met enige regelmaat wisselen. De constructie waarbij
één persoon domineert en de rest in de rol van
toehoorder gevangen zit, valt buiten de orde. Daar hebben
we de monologen van despotische vorsten en communistische
dictators voor, waar ook iedereen bij in slaap viel. Er moet
sprake zijn van uitwisseling van ideeën, standpunten,
waardebepalingen. Persoonlijke ervaringen maken deel uit van
de conversatie - niet als doel op zichzelf, maar als middel.
Als het goed gaat, brengt het vertellen van een persoonlijke
ervaring een gespreksgenoot op een nieuwe gedachte, hetgeen
leidt tot een bijstelling of uitbreiding door iemand anders,
waarna iemand tegen het geconstateerde ingaat of juist de
gedachte aanblaast, of ineens iets heel anders introduceert,
net zolang tot er iets ontstaat dat groter is dan de optelsom
van ieders afzonderlijke bijdragen: een goed gesprek.
Lange uitweidingen over persoonlijke zielenroerselen horen
niet tot de ingrediënten van een sprankelende conversatie.
In een tweegesprek is daar meer ruimte voor, zeker wanneer
er sprake is van acute en nieuwswaardige gebeurtenissen, maar
zelfs daarin moet je uitkijken met te veel tijd nemen voor
het praten over jezelf, want luisteraars raken snel verveeld.
Niet alleen omdat ze stiekem zitten te vlassen op een eigen
portie aandacht, maar ook omdat het scala van reacties zo
beperkt is. Stevig tegengas geven of negatieve kritiek op
de spreker komt bijvoorbeeld niet in aanmerking. Als iemand
ontredderd meedeelt dat z'n vrouw bij hem weg is, dan zeg
je niet: "Nou, dat verbaast me helemaal niet. Dat ze
het nog zo lang bij je heeft uitgehouden!" Dan hoor je
je gezicht in de onvoorwaardelijke acceptatiestand te plooien
en te vragen 'hoe het allemaal zo gekomen is'.
Een handige uitweg voor mensen die wél over persoonlijke
aangelegenheden willen praten maar niet over die van henzelf
of van hun gesprekspartner, is het roddelen over niet-aanwezige personen. Het voordeel van dit soort gesprekken
is dat ze niet positief en ondersteunend hoeven te zijn. Als
het over niet-aanwezigen gaat, kun je over hetzelfde onderwerp
ineens veel makkelijker en vrijer je eerlijke, ongecensureerde
mening geven dan wanneer de persoon in kwestie je afwachtend
zit aan te staren.
Neem bijvoorbeeld een vrouw met zeven kinderen. Niet zo eentje
uit de jaren vijftig, maar een jonge vrouw van nu, die samen
met haar man kiest voor een groot gezin, en die zich volledig
aan de opvoeding wijdt. Over hun vele kinderen zullen de ouders
zelden of nooit negatieve kritiek krijgen van hun omgeving.
Ongetwijfeld vinden allerlei mensen dit voortplantingsgedrag
overdreven of ongeëmancipeerd of slecht voor de overbevolking
of egoïstisch of zielig voor de kinderen die in een massa
moeten opgroeien, of nog iets anders wat niet fraai is. Hoe
dit ook zij (en er zullen ook altijd mensen zijn die zeven
kinderen fantastisch vinden), zo'n soort kwestie laat zich
veel prettiger op voor- en nadelen doornemen wanneer de hoofdpersonen
er niet bij zijn.
Roddelgesprekken staan misschien een trapje lager in aanzien
dan gedegen, intellectuele discussies over de taak van de
kunstenaar in dit tijdsgewricht of over de impact van de gentechnologie,
maar de gebroeders Goncourt hebben laten zien dat ook het
roddelen tot kunst verheven kan worden. Het roddelgesprek
zorgt in elk geval voor gespitster oren en een geanimeerder
stemming dan het oeverloze gepraat over jezelf, dat doorgaat
voor authentieke zelfexpressie en tegelijk zo dodelijk saai
is. Egopraat zuigt als een zwart gat de aandacht
op van de luisteraar, zonder dat die er veel voor terugkrijgt.
Het is niet voor niets dat de tarieven van psychotherapeuten
zo hoog liggen. Een roddelgesprek daarentegen biedt iedereen
de kans om aan de conversatie bij te dragen en heeft dus een
egalitair en democratisch karakter. In de rangorde die de
etiquette aanlegt, staat het praten over jezelf onder in de
hiërarchie, ver onder het roddelen, want de grootste
misdaad die je op conversatiegebied kunt begaan, is de aandacht
van mensen monopoliseren terwijl je hen verveelt. |